Gehoord. Gezien. Geweest. (En een beetje ongemakkelijk daardoor)

Gepubliceerd op 7 mei 2025 om 10:00

Afgelopen week werd ik — tot mijn lichte verbazing — een paar keer herinnerd aan wie ik blijkbaar ben voor anderen. Niet omdat ik mezelf luid roepend in het middelpunt had gezet (zou ik durven?), maar gewoon… omdat ik er was. Gewoon omwille van wie ik blijkbaar ben. Dat soort dingen die mensen dan plots zeggen, met een blik die je moeilijk kan negeren. En dan voel ik: oei, ik werd gezien.

En dat raakt me.
Harder dan ik wil toegeven.
Misschien omdat het bevestigt wat ik diep vanbinnen al voelde, maar waar ik standaard een kanttekening bij zet: “Ja maar, dat zal wel toeval zijn.” Of: “Ze bedoelen het vast anders.” Of: “Straks vinden ze mij een aandachtzoeker.”

Want laat ons eerlijk zijn: gezien worden is een dingetje bij mij. Mijn plaats innemen is een ding. En afwijzingsangst? Die zit steevast op de eerste rij met popcorn, klaar om in te grijpen als ik ook maar denk aan mezelf tonen.

Het is zo'n rare mix: je verlangt naar verbinding en tegelijk ben je ervan overtuigd dat het veiliger is om maar gewoon stilletjes aan de zijkant te blijven staan met een vriendelijk knikje. Zolang ik maar niet te veel ben.

En net dan, op het moment dat iemand me wel echt ziet — niet gewoon “hey, daar ben jij ook”, maar écht ziet — komt het binnen alsof er een spot op me gericht wordt. Eén die ik nooit besteld heb, maar die blijkbaar al jaren onderweg was met vertraging.

Dat voelt tegelijk zalvend én ongemakkelijk. Alsof je jarenlang met een lege beker rondliep en iemand hem ineens tot aan de rand vult. Je bent blij… maar je morst ook een beetje.

En dan komt dat verlangen weer zo helder naar boven: naar échte, veilige verbinding. Niet dat verpakte soort met beleefde standaardzinnetjes, maar die diepe blik van “ik zie jou, helemaal, ook die chaotische binnenkant.”

Misschien is dat wel de paradox van helen: dat het ontvangen van wat je zo lang hebt gemist, soms meer losmaakt dan het gemis zelf. Omdat het ineens wél mag. En omdat jij ineens wél mag.

Ik oefen daarin. In toelaten. In niet wegwuiven met een “och ja, dat was niks hoor.” In een beetje blijven staan als iemand me waardevol noemt, zonder meteen het gesprek over het weer te beginnen.

Dus als jij ook weleens schrikt wanneer iemand je plots écht ziet, weet dan: je bent niet alleen. We staan met velen op dat hobbelige pad tussen niet-durven en toch-doen. En we dragen allemaal een beetje rommel en een beetje hoop in onze rugzak.

Zolang we af en toe nog kunnen lachen om onze eigen kronkels, komt het wel goed. Toch?

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.